woensdag 2 mei 2012

Het leven in de supermarkt: zorgwekkende blijheidsscenario's?

Als supermarktmedewerker lijk je een simpel, voor sommigen zelfs inspiratieloos baantje te hebben. Nu moet ik bekennen dat ik jarenlang die mening gedeeld heb. Inmiddels ben ikzelf gepassioneerd caissière bij de beste supermarkt van Nederland (en nee, ik ben hierin niet bevooroordeeld omdat ik er werk – oké, misschien een klein beetje dan. Maar geef toe dat we het er allen unaniem over eens zijn dat er eigenlijk maar één geniale supermarktketen is in ons land. Een product ‘uit de Bonus’ klinkt nou eenmaal aantrekkelijker dan een product ‘uit de aanbieding’. En dan hebben we het nog niet over de enorme aantrekkingskracht van het Hamsteren! En de Wuppies, Welpies en Beessies die ons door de eindeloos lange voetbalzomers hebben gesleept!). Al twee jaar verleen ik trouwe dienst aan een zekere supermarkt, dus ik kan wel zeggen dat ik min of meer geïntegreerd ben in het supermarktwezen. Ik kan je vertellen: het is allesbehalve eenvoudig en geestdodend werk. Dus aan alle medewerkers van alle supermarkten in Nederland: mijn oprechte excuses! Ik draag jullie allen een warm hart toe (nou ja, met uitzondering van de concurrenten natuurlijk).

De supermarkt is een merkwaardige wereld. Klanten die de winkel binnen stappen, lijken regelmatig te worden overvallen door een eigenaardige lucht van koopjesdrang, doordrongen van een aanstekelijke haast en vermengd met een groeiende irritatie. Als ze eenmaal bij de kassa zijn, is het kookpunt bereikt. Hoe dat gaat, is bij elke klant anders, maar over het algemeen zijn er twee soorten klanten (variaties zijn mogelijk):

·         Om maar te beginnen met de ergste (deze staat garant voor een doemscenario): de ‘boodschappen doen is zeg maar niet echt mijn ding’-klant. Deze stormt met een rood hoofd naar de eerste de beste kassa en gooit in de wilde weg alle boodschappen op de band. Mobiele telefoon gaat, partner aan de lijn: ‘Heb je wel de goede melk?’ Gevolg: klant rent terug de winkel in en de caissière zit daar met de gebakken peren, want aan de andere kant van de band hopen de boodschappen zich op en sterven de broodjes langzaam een pijnlijke dood. Eenmaal terug is de desbetreffende klant over de rooie en krijgt de caissière de wind van voren. Caissière verzacht de pijn door wat extra zegeltjes te geven. Klant gekalmeerd, is (gelukkig) nog in staat te betalen. Geen ‘tot ziens’ maar een ‘ja, eh, bedankt, doei’ en weg is de klant. Caissière blij, baas weer blij.

·         Iets minder erg, maar nog steeds eigenaardig: de eng vriendelijke klant die zichtbaar een borrelende woede onderdrukt. Bedreven in het inhouden van elke vorm van innerlijke frustratie, dus bij de kassa een en al glimlach. Caissière ziet echter de tikkende tijdbom en probeert angstvallig de druk van de ketel te halen door vaart te zetten achter de afhandeling van de transactie, maar dat mislukt. Gevolg: appels worden afgewogen als lente-uitjes, in plaats van een bloemkool wordt er een kratje Amstel aangeslagen en de kortingskaart valt net in de gleuf tussen de lade van de kassa en de band. Klant behoudt glimlach (maar met zichtbaar een kloppende spier bij zijn of haar slaap), bij de caissière stijgt de stress tot ongekende hoogte en tot overmaat van ramp ziet de baas het hele voorval gebeuren. Wanneer de caissière op het punt staat om in huilen uit te barsten, geschiedt daar ineens een wonder: de klant is goedkoper uit met lente-uitjes in plaats van appels! Klant tovert een nog bredere glimlach op zijn of haar gezicht en geeft de caissière (die zich van geen kwaad bewust is) een fooi van vijf cent. Alsof dat nog niet genoeg is, complimenteert de klant de baas met zijn oplettende en attente caissières. Klant blij, caissière beduusd (maar opgelucht) en baas ook weer gelukkig.

Na het lezen van deze klantomschrijving valt er haast niets anders te concluderen dan dat de caissière een zwaar leven heeft, want anticiperen en omgaan met dit soort klanten, lijkt haast onmogelijk (laat staan dat je dit twee jaar lang, vier dagen in de week vol moet houden). Maar wees gerust: het leed wordt gecompenseerd. En hoe!
Ik kan enorm blij worden van producten met bijzondere eigenschappen. Wat dacht je van vruchtenyoghurt ‘met echte stukjes fruit’? Bestaat dat nog dan? Ja, het bestaat nog! Geweldig!
De meeste vreugde wordt mij bezorgd door de ‘blije-kip-garantie’, wat ik laatst zag ik op een doos eieren die langs de scanner vloog. Ik moet zeggen dat ik weinig geloofwaardige beelden heb bij een blije kip en misschien is dat maar goed ook, want als kippenhouder zou ik niet bepaald vrolijk worden van overmatig tokkende kippen die hysterisch door de ren stuiven (dat soort kippen zou tevens zeer zorgwekkend zijn). Hoe dan ook: wat een blije kip dan precies mag wezen, ze is wel gegarandeerd blij. En dát zijn nou dingen om intens gelukkig van te worden.

zondag 29 april 2012

Samson: pluizig schaamhaar

Volgens mij bega ik nu een doodzonde door te bekennen dat ik tot vandaag dacht dat meneer Diederik Samson een heel harig persoon was. Hij is namelijk kaal. Hartstikke haarloos. Geen haar op z'n hoofd die eraan denkt om behaard te zijn.
Waarschijnlijk komt het door de associatie met Samson van Gert dat ik dacht dat politieke Samson voorzien was van een uitgemeten haardos. Als ik nou net tien jaar eerder ter wereld was gekomen, dan zou ik hier geen last van gehad hebben. Geef toe: Samson en Gert hadden hun hoogtepunt in de jaren '90. Daarvoor was Samson waarschijnlijk nog een hoopje antiek gordijnstof en lag Gert nog te rollebollen met die rode van K3. Maar ja, had het veel uitgemaakt als ik een decennium eerder geboren was? Ik denk van niet. De kans was dan groot geweest dat ik Diederik alsnog voor extreem harig had aangezien, omdat iedereen er dus lustig op los pafte met talloze pakjes Samson shag: dat is net een rolletje krullend schaamhaar.


Nou vraag ik me af hoe het kan dat zulke associaties zo hardnekkig zijn. Ik heb ze namelijk veel eerder gehad en toegegeven: ik kom er niet vanaf, hoeveel tijd er ook verstrijken mag en hoeveel andere associaties ik al gemaakt heb. Zo kan ik niet anders denken aan Dipsy van de Teletubbies, wanneer iemand bekend vreselijk 'tipsy' te zijn geweest (nog steeds zie ik dan een grote groene engerd met twee antennes op zijn hoofd voor me die een enorm glas bier achterover slaat - is het heel vreemd dat vijftien jaar later comazuipen helemaal in is?).
Vooralsnog zijn dat allemaal beelden uit onschuldige kinderseries. Maar het associëren gaat verder. Ik dacht vroeger bijvoorbeeld als kind altijd dat een auto ‘ruimtewissers’ had, in plaats van ‘ruitenwissers’. Ik stond er blijkbaar niet bij stil wat nou de werkelijke functie was van deze twee panisch zwiepende stokjes. Als mijn vader het had over ‘de ruimtewissers aanzetten’, dan zag ik altijd een ufo neerstorten op onze aarde. Niet eens zo gek: mijn vader had het universum gewist en ja, dan hebben die ufo’s niks meer om in rond te zoeven. Nu ikzelf mijn rijbewijs heb en zo nu en dan door de stromende regen een toertocht maak, betrap ik mezelf er nog regelmatig op dat ik stiekem ‘ruimtewisser’ zeg (mijn instructrice heeft het er toentertijd niet ingeramd dat het ruitenwisser was; misschien zag ze al dat het verspilde moeite was geweest omdat ik spastische uitspattingen krijg van indoctrinatie – vandaar dat ik ook niet in één keer geslaagd ben).


Na enige innerlijke speculaties, ben ik tot de conclusie gekomen dat associaties eigenlijk heel nutteloos zijn, maar juist daarom weer ontzettend nuttig worden. Dat Diederik Samson een beeld bij mij opriep van een klein hysterisch keffertje met een hoog pluizigheidsgehalte, slaat natuurlijk nergens op en is allesbehalve functioneel. Maar juist omdat deze politicus precies het tegenovergestelde is van wat ik dacht dat hij was, lijkt zijn verschijning veel makkelijker te onthouden. Misschien is dat wel wat een man als Diederik Samson bij voorbaat een grote aaibaarheidsfactor bezorgt…

donderdag 23 februari 2012

Nieuws kan ook grappig zijn, deel een

Normaal lees ik geen krant. Ik heb het wel een tijdje gedaan (geprobeerd), maar ik werd er niet bepaald gelukkig van om te lezen over al die ellende en toestanden in de wereld. Uiteindelijk had ik dan de meeste aandacht voor de puzzelpagina. Maar ja, die heeft helemaal niks met nieuws in welke vorm dan ook te maken. En erg actueel zijn de puzzels ook niet, want 'actuele' puzzels zouden herkenbaar en toegankelijk moeten zijn; dat zijn de Zweedse puzzels in dagbladen zeker niet.  Ter illustratie: het synoniem voor 'meisje' bleek 'blom' te zijn - al sla je me dood! En een ander woord voor 'blunderen' was 'miskleunen'. Het spijt me zeer, maar ik hoor mezelf nog niet zeggen dat ik gisteren enorm gemiskleund heb. Of is het misgekleund? (Deze hoort in dezelfde categorie thuis als stofzuigen: gestofzuigd of stofgezogen? Ook zo'n heerlijk discussiepunt.) Herkenbaarheid? Toegankelijkheid? Waar zijn jullie?
Goed, om terug te komen op de krant. Vanochtend dacht ik: laat ik eens gek doen en de krant daadwerkelijk lezen. Om mezelf mentaal voor te bereiden op de overdaad aan negatieve berichten, begon ik bij de columns. Die zijn vaak licht ironisch, soms zelfs cynisch, maar gaan niet over dood en verderf. Leek me een veilig begin. En dat was het ook. 
Ik las een stukje van een schrijver die zich uitliet over de waarschuwing van een of ander voedingsadviesbureau dat stelde dat de gemiddelde Nederlander véél te veel zout binnenkrijgt.   (Hallo, what else is new! We worden al jaren bedolven onder spam van de overheid en dergelijke voedingscentra over ons slechte eetpatroon en hoe we reddeloos ten onder zullen aan die kilo's zout die we jaarlijks naar binnen werken - hot item!). Via die column kwam ik op een bericht waarin chefkok Pierre Wind aan het woord was. Ik kan het niet laten om dat soort artikelen te lezen, want het is natuurlijk nooit weg om een aantal culinaire tips mee te krijgen: kun je mooi zelf de chefkok mee uithangen op momenten dat je interessante gespreksstof nodig hebt ('Ja, weet u, tante Riet: u kunt veel beter de rucola vervangen  voor lollo rosso: nèt iets zachter van smaak en veel vriendelijker voor de gevoelige smaakpapillen')  en daar leent dit soort onderwerpen zich uitstekend voor!
En ja, goedgemutste Pierre kwam met tips. En wat voor tips! Betreffende de discussie over het zout, wist hij mij (en ik denk met mij een hoop anderen) flink te verrassen. Ik citeer:


'Doe eens koffie in de tomatensoep!' 


Beste Pierre. Hoe lekker het ook zijn mag, ik doe géén koffie in de tomatensoep, alleen al omdat het zo idioot klinkt. Het zal er heel stom uit zien ('Schat, wat doe jij nou?' 'Ja, ik doe koffie in de tomatensoep. Schijnt heel lekker te zijn, hoor!'). Bovendien roept het niet bepaald smakelijke beelden op. En soms is het aanblik nou eenmaal sterker dan de daadwerkelijke smaak, meneer de Wind. Daar zult u vast alles van weten. Koffie in de tomatensoep, dat wordt 'm niet. Maar het is u vergeven. 
Even later kwam er nog zo'n uitspraak van de meester der voedingsbereiding. Dit keer ging het over het hoge zoutgehalte van kaas:


'Een tip: rasp eens wat rauwe bloemkool of broccoli over je carpaccio. Dan krijg je echt het gevoel dat je kaas zit te eten.' Geen commentaar.


Ik vestigde mijn hoop ten slotte op de woordvoerder van het Voedingscentrum. Die man moet toch wel met gefundeerde en mooi geformuleerde uitspraken komen?


'Het is superslecht voor je om meer dan 6 gram zout per dag te eten. Dat adviseert ook de Gezondheidsraad.' 


Hè bah. 'Superslecht' is geen hoogstaand taalgebruik, maar hoort thuis in een meisjesblad als Hitkrant of Tina. Als volwassene is iets niet 'superslecht', maar 'niet verantwoord' of 'uitermate ongezond'. 
En daar komt nog bij, beste meneer de woordvoerder, wat adviseert die Gezondheidsraad nou precies? In de voorgaande zin kan ik geen advies halen, hoor. Of bedoelt u dat de Gezondheidsraad adviseert om meer dan 6 gram zout per dag te eten? Dat lijkt u wel te zeggen, wanneer ik de zinnen meerdere malen achter elkaar lees. Maar dat zal vast niet de bedoeling zijn.
Toch?


woensdag 22 februari 2012

maandag 20 februari 2012

'Ik ben een heel moderne blogger, hoor'


Na een langdurige studie van welteverstaan 18,5 jaar, ben ik tot de conclusie gekomen dat ‘modern’ een heel essentieloos begrip is. Ik vraag me dan ook steeds vaker af waarom we het nog zo vaak gebruiken.

‘Heb je het nieuwe huis van Rita gezien?’
‘Ja, wat ontzettend mooi! Heel modern ook, met die paarse voordeur en dat vierkante lijnenspel.’

‘Modern’ bestaat helemaal niet. Morgen  is de moderniteit van gisteren alweer verouderd. Dat huis van Rita is heel leuk om naar te kijken en om over te speculeren. Maar daar blijft het ook bij. Want wees nou eens eerlijk: niemand zou er in willen wonen. Na een dag ben je al uitgekeken op die irritante paarse voordeur en word je spontaan claustrofobisch van dat vierkante lijnenspel. Maar dat zeg je natuurlijk weer niet tegen de daadwerkelijke bewoners van het spuuglelijke, moderne huis. Want dat is zielig. Aaaah.
                Ik denk dat iedereen zich er stiekem wel bewust van is dat ‘modern’ helemaal niet zo modern is.  In de loop der jaren heeft het een totaal andere betekenis gekregen. Je bent niet meer vooruitstrevend of trendsettend meer wanneer je modern bent. Nee, tegenwoordig is ‘modern’ een synoniem voor ‘belachelijk’.

‘Het is heel modern om vijf auto’s en drie laptops te hebben.’

Kom op, zeg. Dat is niet modern, dat is ronduit belachelijk! Wat moet iemand in vredesnaam met vijf auto’s? Tegenwoordig mag je al blij zijn als je zonder problemen achter het stuur kunt kruipen, gezien de ontwikkelingen op het gebied van verkeer. Het beruchte alcoholslot bijvoorbeeld, om maar een zijstraatje te noemen. Een van de modernste uitvindingen ooit, als je het mij vraagt.
                Ondanks het feit dat ‘modern’ dezer dagen niet echt een positief begrip geacht wordt, is het wel retepopulair. Zeer vaak voorkomend is:

‘Ik ben een heel moderne moeder, hoor.’

Moeders bedoelt hier natuurlijk mee te zeggen dat ze meegaat met de tijd, maar volgens mij moet ze zichzelf nog overtuigen. Want als je nagaat hoe het er tegenwoordig aan toe gaat met die blagen (zie Baby’s wil is wet en Supernanny), dan verliest de moderne moeder alle glans. Maar ja, wat moet ze anders? Ze kan moeilijk zeggen dat ze een ‘ouderwetse’ moeder is, want dan krijg je de feministenbeweging achter je aan. Een ‘gewone’ moeder is saai. En iemand die zichzelf een ‘goede’ moeder noemt, is arrogant en daarmee dus slecht voorbeeld voor de kids. Een moderne moeder zijn is dan nog het minst erg, zou je zeggen.
 ‘Modern’ is helemaal niet meer zo modern. En eigenlijk is dat in sommige gevallen maar goed ook. Want zo’n twaalf jaar geleden was het bloempotkapsel ook heel modern. En tot voor een tijdje terug liepen alle jongeren met zogenaamd enig moderniteitsbesef rond met broeken die het kruis op half zeven hebben hangen. Ik bedoel maar te zeggen.

Waarom ik zelden Lingo kijk


Ik doe het niet vaak, maar als ik het doe, dan doe ik het met veel enthousiasme: Lingo kijken. Nu klinkt dat niet als de meest spannende bezigheid, maar geloof me: voor een taalfanaat als ik is dat het wel.
Vanochtend was het weer zo ver. Per ongeluk zapte ik langs Nederland 1 en ja hoor: daar was de herhaling van Lingo op. Lucille Werner vulde al tetterend het scherm en het publiek bracht na het raden van het eerste woord (‘Hopje’) het welbekende ‘GROEHOEN!’ ten gehore. Vervolgens grabbelen in de ballenbak, guitig lachje op het gezicht van de deelnemer, Lucille brult aanmoedigende woorden, nog langer grabbelen, publiek is niet meer te houden en dan…
‘Bal nummer 42.’
De jongen doet geen poging de lichte teleurstelling die doorklinkt in zijn stem te verbergen. Zou ik ook niet doen, hoor. Ik kan me namelijk goed voorstellen dat het heel frustrerend is om zo’n blauwe bal in plaats van een groene te pakken en daarmee de jackpot mis te lopen. En daarna  wrijft het publiek er nog even in dat dat heel erg ‘Aaaaah’ is. Bedankt, hoor! Ik zou spontaan die bal het publiek in smijten.
Maar ze gaan gestaag verder, die dappere deelnemers! Respect, hoor. Ik doe het ze niet na. Door naar het tienletterwoord. Hint: ‘Het belangrijkste ingrediënt van Hollandse kost…’ Eitje!
‘AARDAPPELS!’ schreeuw ik door de kamer. ‘HET IS AARDAPPELS! ZEG HET DAN! STELLETJE SUKKELS! ZEG HET NOU. AARDAPPELS!’ 
En dan drukt één van de deelnemers op de knop: ‘Aardappelen!’ zegt hij. Het publiek begint al te juichen, maar Lucille bijt op haar lip. En ik sla steil achterover en moet moeite doen om geen verontwaardigde oerkreet uit te slaan.
‘Is niet goed, hè, JP?’ zegt ze. JP, de mannelijke stem waarvan niemand weet waar die nou precies vandaan komt maar die vrolijk door de studio klinkt:
‘Je hebt gelijk, Lucille.’ Nog geen seconde later drukt een deelneemster van het andere team op de knop.
‘Het is aardappels!’ gilt ze. ‘Aardappels!’ En nou mag het publiek wèl juichen. Ja, natuurlijk is het ‘aardappels’ en niet ‘aardappelen’, want die laatste is een elfletterig woord. Zucht.

zondag 19 februari 2012

Veelzijdig in haar soort: 'op zich'


Wanneer je in gesprek bent met een inspirerend persoon en deze per ongeluk de woorden ‘op zich’ laat vallen, dan weet je: dit is foute boel.

‘Heb je zin om gezellig te gaan kamperen in Friesland?’
‘Leuk, op zich…’

Geen directe afwijzing, maar ook geen antwoord op de eigenlijke  vraag. Vrij vertaald kun je echter zeggen dat dit antwoord ‘NEE! ALSBJEBLIEFT NIET!’ betekent. Het is alleen vaak lastig om dit op subtiele wijze te brengen, want de gesprekspartners in kwestie hebben overduidelijk een heel ander beeld bij ‘gezellig’ kamperen op de Friese hooglanden.
Eigenlijk wil ‘op zich’ doorgaans iets zeggen als: het lijkt me helemaal niks, maar ik weet niet goed hoe ik dat moet zeggen, dus geef ik mezelf iets meer tijd om met een zinniger vervolg te komen en daarom vul ik mijn antwoord op met ‘op zich’. In feite is het gewoon tijdrekken. Of beter gezegd: uitstel van executie, want er komt een moment dat je niet meer om harde feiten heen kunt. Het is alleen nog even zoeken naar de juiste woorden.
Je kunt ‘op zich’ natuurlijk ook heel anders gebruiken.

                ‘Meneer Witjes van wiskunde is een sukkel.’
                ‘Ja, op zich!’

In deze vorm is ‘op zich’ een hartelijke bevestiging van dat wat eerder gezegd wordt. Meestal spelen in dit soort gesprekken timing en mimiek een belangrijke rol. Een wisseling van verontwaardigde blikken en een hevig ‘ja’-geknik is niet meer dan gebruikelijk.
                We missen nu alleen de bekendste vorm van de gerenommeerde uiting: de bedenkelijke ‘op zich’.

‘Piet Mondriaan behoort echt tot de Romantiek, vind ik. Wat denk jij?’
‘Op zich is dat helemaal niet zo’n slechte gedachte. Maar ik denk dat zijn werken ook wel passen in het tijdperk van de middeleeuwse kunst…’

De sprekers voeren een nogal hoogstaand overleg en hebben onmiskenbaar kennis van zaken. In dit dialoog is ‘op zich’ noch hartelijk, noch afwijzend. Het fungeert als een op zichzelf staande overweging en toont de zogenaamde intellectualiteit van beide personen (al valt over de  intellectualiteit van deze kwibussen nog te twisten). Toch zijn de gespreksgangers nog in overweging over de uiteindelijke conclusie. De conversatie krijgt door deze ‘op zich’ een filosofisch tintje. En dat is handig, want alleen binnen de filosofie valt het benoemen van Mondriaan tot een romantische schilder te rechtvaardigen. 

Meest tergende uitspraak van de huidige generatie


Het is zo’n woord waar niemand van weet waar het vandaan komt en waarvan nog steeds onbekend is wat het nou werkelijk voor nut heeft: de ‘hè’. Tegenwoordig ontsnap je niet meer aan dit typerende, maar met name uiterst irritant taalverschijnsel, hoe diepgaand of juist oppervlakkig de conversatie waarin je je bevindt ook is.

‘Wist je dat het morgen gaat vriezen? Gek, hè?’
Of:
‘Hè? Wat is dat nou weer?’
En natuurlijk:
‘Hé klojo! Zag ik je nou tegen die straatlantaarn pissen? Nou durf je niet meer, hè!’ 

Aldus enkele verschijningsvormen van de ‘hè’.
Kenmerkend voor deze uitroep is dat het door elke gesprekspartner begrepen wordt en dat het lekker in de mond ligt. ‘Hè hè, ik dacht dat je het nóóit zou vragen!’, wat altijd pas gezegd wordt op lang en nadrukkelijk, maar zeker niet letterlijk verzoek van de desbetreffende ontvanger (plak hier maar eens de zin: ‘Aangezien al je vierentwintig andere collega’s deze klus niet willen doen en jij eigenlijk vanaf het begin af aan staat te springen om het op je te nemen, vragen we jou om…’. Deze zin wordt in de meeste gevallen door de dolblije gesprekspartner al halverwege afgekapt.) 
De ‘hè’ heeft, ondanks soms de diepere en verwijtende betekenis, een vrij amicaal imago. Het lijkt een soort verbondenheid te creëren tussen mensen, die elke twijfel in een gesprek wegneemt: ‘Zijn we het daarover eens, hè?’, maar ook: ‘Jij wil best de zorg voor mijn cavia overnemen wanneer ik op vakantie in Zuid-Limburg ben, hè?’. Zonder het letterlijk te verwoorden, spreekt uit de ‘hè’ een persoonlijke band tussen de gesprekspartners.
Overigens valt de ‘hè’ niet te vergelijken met de ‘hé’. Deze laatste toont juist een ingewikkelde en allesbehalve vriendschappelijke band tussen de sprekers aan en geeft gehoor aan de achterdocht, gecombineerd met persoonlijke, maar vooralsnog onduidelijke frustraties van de ander. ‘Hé! Waar ben jij nou weer mee bezig?’, net als ‘Hé! Kom eens hier! Ik zie wel wat jij aan het doen bent!’ en ‘Ben je doof of zo? Hé, ik zei wat!’.
                In tijden van onmacht, wordt de ‘hè’, steevast gevolgd door een hippe vervloeking, vaak tussen de woorden door het gesprek in geslingerd: ‘Hè shit, de computer doet weer eens niet wat ik wil’ en soms ook ‘Hè klotezooi, mijn man heeft de bankrekening geplunderd’. Bij dit gebruik van de ‘hè’ zoekt men naar een korte inleiding op het grove taalgebruik, pogend de emotionele lading te dekken en het noemen van een lompe zinsnede enigszins te verdoezelen.
                Tot slot bestaat er de triomfantelijke ‘hè’. Dit is de meest ergerlijke vorm en is dan ook de enige van alle soorten ‘hè’ die aanzet geeft tot een hevige woordenwisseling: ‘Dat had je kunnen weten, hè!’. Erger nog: ‘Ik zei het je nog. Maar ja, jij was natuurlijk weer eens te eigenwijs, hè…’. Dit gebruik van de ‘hè’ valt beter te vermijden. Tenminste: wanneer je nog gewoon thuis wil kunnen komen.

De meerwaarde van 'joh'


Sinds ik in staat ben om ook maar enkele woorden te begrijpen, vliegt het me om de oren. Toen ik mijn eerste stap zette, of iets wat daarop leek, zei mijn vader: ‘Kijk eens! Wat goed, joh!’. Vervolgens kwam mijn moeder kijken en zei: ‘Joh! ’t Is niet waar! Ze loopt!’, en daarna stortte ik weer neer.
Nou is er in feite helemaal niks mis met deze aanmoediging van mijn vaders kant en de bemerking van  mijn lieftallige moeder. Ik vond het blijkbaar wel leuk, want enkele minuten later stond ik weer te zwabberen. Het vervelende aan de ogenschijnlijk goedbedoelde woorden van mijn ouders, is de ‘joh’. Waarschijnlijk begreep ik op dat moment niet precies wat die ‘joh’ werkelijk inhield. ’t Klinkt wel leuk en is allesbehalve kwaadaardig. Laten we hopen, tenminste. Want in sommige gevallen neigt dit stopwoord wel naar een onderliggende, zeer kwalijke betekenis.
Is helemaal niet erg dat je die antieke vaas van oma kapot hebt laten vallen, joh.’ (Nee, túúrlijk niet: een onvervangbare vaas ter waarde van een luttele vijftienhonderd euro aan scherven is helemáál niet erg.) Erger nog is wanneer deze zin gevolgd wordt door een opmerking als: ‘Hij was toch oerlelijk’.  Een zeer nutteloze poging om de pijn te verzachten, want ondanks het gebrek aan schoonheid, was het wèl vaas die ervoor had kunnen zorgen dat de bankrekening flink gespekt werd na de dood van grootmoeder. En dat weten beide gesprekspartners dondersgoed.
Ik betrap mezelf regelmatig op een heel andere ‘joh’, in een soortgelijk gesprek als dit:
‘Ik ga even boodschappen doen. Ga je mee?’
‘Nou, eigenlijk ben ik niet zo in de stemming. Je weet wel, drukke week gehad en dan ook nog        eens boodschappen moeten doen... Vind je het erg als ik mezelf nog een keertje omdraai?’
‘Nee joh, ben je gek!’
Slaat helemaal nergens op, natuurlijk. Alsof jijzelf geen drukke week gehad hebt en alsof jij staat te springen om jezelf in een overvolle supermarkt met krijsende koters te bevinden op je vrije zaterdag. Misschien dat de ander je bij had kunnen staan en dat jullie samen het leed hadden kunnen dragen. Maar nee hoor, je partner verkiest jullie warme, aangename bed boven de kommer en kwel van de plaatselijke supermarkt en laat jou de vervelende klusjes opknappen. Logisch dat je dat op subtiele wijze kenbaar wil maken. Jammer dat je dat alleen niet durft en de verbittering inslikt.
                Het lijkt er op alsof de ‘joh’ enkel gepaard gaat met negatieve en pijnlijke berichten. Maar dat hoeft helemaal niet zo te zijn. Zeker niet zelfs! Koppel deze uitspraak eens aan verwondering en je krijgt uitspraken als deze:
                ‘Ik heb vorige week de Mount Everest beklommen.’
                ‘Joh, echt waar?!’
                ‘ Nee, eigenlijk niet. Maar ik moest jou even de verwonderde ‘joh’ laten illustreren.’
In zekere zin kan de ‘joh’ dus ook een soort ontzag uitdrukken. Vaak volgt na de ‘joh’ een retorische vraag (‘Echt waar?!’). Het is dus niet de bedoeling dat je deze gaat beantwoorden, zoals in het bovenstaande gesprek gebeurt. Daarmee ontneem je jezelf de heldenrol die je zojuist (onterecht of niet) is toebedeeld.
                De meest vervelende ‘joh’-vorm, is de ‘Ja, joh!’. Geïrriteerde personen flappen deze er vaak uit wanneer zij zich tijdens de conversatie flink hebben zitten opvreten.
                ‘Johnny gaat nog even een televisie kopen, voordat hij in zijn privéjet stapt voor een paar daagjes Las Palmas.’
‘Nog even een televisie kopen, privéjetje voor Las Palmas… Ja joh, alsof het niks is!’
Waarschijnlijk heeft de bekende van Johnny helemaal niet door hoe tactloos hij of zij bezig is. Dat maakt dat de sfeer al gauw grimmig wordt en het gesprek langzaam doodbloedt. Want geef toe: die rijkeluiszoon van een Johnny met zijn privéjet kan je geen moer meer schelen wanneer jijzelf op de eerste dag van de zomervakantie in een kilometerslange file staat voor Taurstunnel in Oostenrijk, met een airco die het begeven heeft en een rantsoen van zweterige broodjes kaas en kleffe geplette krentenbollen.